Doorwerking van Europees recht
Europeanisering van privaatrecht tracht men onder meer te bereiken door uniformering van regelgeving. Deze uniformering komt tot stand -of zou tot stand moeten komen- middels de in primair en secundair Unierecht opgenomen privaatrechtelijke regels. Sinds Van Gend & Loos en Costa/ENEL, neemt men aan dat het Unierecht rechtstreeks doorwerkt in de nationale rechtsorde van de lidstaten en voorrang heeft boven het nationale recht.
Totstandkoming Europese regelgeving
De Unie heeft geen algemene wetgevende bevoegdheden. Dit vloeit voort uit het beginsel van bevoegdheidstoedeling (artikel 5 VEU); zij kan enkel wetgevend optreden voor zover het Verdrag haar daartoe de bevoegdheid verleent, een en ander met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit. Dit neemt niet weg, dat de Unie steeds meer beleidsterreinen aan zich getrokken heeft. De Europese bemoeienis met het verbintenissen- of overeenkomstenrecht springt echter het meest in het oog.
De verdragen kennen de Unie geen expliciete bevoegdheid toe om wetgevend op te treden op verbintenisrechtelijk gebied.
Implementatie van Europees recht in de nationale rechtsorde
De Nederlandse implementatiestrategie kenmerkt zich door ‘eenvoudige’ inpassing in de nationale wetgeving waarmee de richtlijn verband houdt. De ruimte die lidstaten hebben voor een eigen invulling van het Europees beleid, is formeel afhankelijk van de gekozen vorm van harmonisatie. Indien er sprake is van minimumharmonisatie, worden de minimumnormen op unitair niveau bepaald. De nationale wetgever houdt daarnaast de bevoegdheid om strengere nationale regels vast te stellen. In geval van volledige of maximumharmonisatie -zoals het geval is bij de richtlijn consumentenrechten- heeft de nationale wetgever die ruimte niet.
Meer lezen